Saturday, November 04, 2006

Rattenbeet en Rattenbeetkoorts / Ratbite and Ratbitefever in Tijdschrift voor Geneeskunde 2005 Volume 61 Number 23 Pages 1693-1703



Tijdschrift voor Geneeskunde 2005; 61 (23): 1693-1703.

RATTENBEET EN RATTENBEETKOORTS
Dokter W.L.C. Van Hooste
Dokter Wim Van Hooste
Preventieadviseur-Arbeidsgeneesheer

Samenvatting

Door ratten overgebrachte ziekten zijn ondermeer leptospirose, hantavirose, tularemie, pest, rickettsiose, pasteurellose, rattenbeetkoorts en parasitose. Rattenbeten worden waarschijnlijk ondergerapporteerd. Tot 10 percent van de rattenbeten resulteert in rattenbeetkoorts (RBK). RBK is een term voor 2 verschillende bacteriële ziektes: streptobacillaire RBK, door de staafvormige bacterie Streptobacillus moniliformis, en minder frequent voorkomend spirillaire RBK of “sodoku”, door de spiraalvormige bacterie Spirillum minor, die frequenter voorkomt in Azië (Japan).
Streptobacillaire RBK presenteert zich als een lokaal huidletsel, abrupt gevolgd na 3 tot 10 dagen door een griepaal syndroom met koorts, rillingen, hoofdpijn, braken, gewrichts- en spierpijnen. Binnen 2 à 4 dagen ontstaat een diffuus maculopapulair of petechiaal exantheem van de ledematen, vooral handen en voeten. Transmissie gebeurt meestal via een rattenbeet of een letsel veroorzaakt door een rat of een dier dat op ratten jaagt, ofwel ingestie van voedsel of water gecontamineerd door ratten. Ingestie geeft de gastro-intestinale vorm van de ziekte gekend als ‘Haverhill fever”, gekenmerkt door faryngitis en braken. Terugkerende koorts en polyarthritis ontwikkelen zich bij respectievelijk 30 en 50 percent van de gevallen.
Spirillaire RBK heeft een langere incubatieperiode, een slechtere wondgenezing en het arthritisbeeld komt minder frequent voor.
Voorkeursbehandeling van RBK is penicilline. Diagnose kan makkelijk gemist worden.

Trefwoorden: Rat-borne ziektes, Rattenbeet, Rattenbeetkoorts

Abstract

Rat-borne diseases are leptospirosis, hantavirosis, tulaeremia, plague, rickettsiosis, pasteurellosis, rat-bite fever and parasitical infections. Ratbites are probably underreported. Up to 10 percent result in rat-bite fever (RBF). RBF is a designation for 2 diseases caused by different gram negative bacteria: streptobacillary RBF, by Streptobacillus moniliformis, a rod-shaped bacteria and less common spirillary RBF or “sodoku”, by Spirillum minor, a spiral-shaped bacteria which is more in Asia (Japan).
Streptobacillary RBF presents as a local skin lesion, followed abruptly by flu-like illness with fever, chills, headache, vomiting, pain of joints or muscles about 3-10 days after the initial injury. Followed within 2-4 days by a diffuse maculopapular or petechial rash involving the extremities, especially the palms and soles. Transmission occurs by a bite or scratch of a rodent or predator of rats, ingestion of food or water contaminated by a rat. Ingestion leads to gastrointestinal form of disease known as “Haverhill fever”, characterized by pharyngitis and vomiting. Relapsing fever and polyarthritis develop in 30 and 50 percent respectively.
Spirillary RBF has longer incubation period, wound may reappear at the time of onset of the systemic illness and arthritis is less common.
Treatment of choice consists of penicillin. Diagnosis can easily by overlooked.

Key words: Rat-borne diseases, Rat-bite, Rat-bite fever

Inleiding

Mensen houden niet van ratten. Nochtans zijn ratten synanthropische knaagdieren: ze hebben altijd in de nabijheid van de mens geleefd. In een recent onderzoek waarbij mensen de keuze hadden uit 14 dieren, was de rat het minst populaire dier (1). Misschien komt dit omdat ratten geassocieerd worden met vuiligheid, vernieling en ziektes, zoals de pest of hondsdolheid. En ratten zijn inderdaad potentiële dragers van ziektes. Meer dan 200 pathogene micro-organismen werden geïdentificeerd bij ratten (2). Dit artikel wil nader ingaan op het fenomeen van rattenbeten en rattenbeetkoorts. Over rattenbeten zijn de epidemiologische gegevens echter schaars. Rattenbeetkoorts is een zeldzaam gerapporteerde zoönose in het Westen.

Methode

Voor de samenstelling van dit artikel over rattenbeten en rattenbeetkoorts raadpleegde ik de PubMed-database met relevante trefwoorden. Via een backward search van de referentielijsten van de geïdentificeerde publicaties werden nog meer publicaties teruggevonden. Via de zoekmachine GoogleTM werd ook het World Wide Web geraadpleegd voor het vinden van relevante en betrouwbare informatiebronnen.

Ratten (3,4,5)

Ratten behoren tot de gewervelde dieren (Chordata), de klasse van de zoogdieren (Mammalia), de orde van de knaagdieren (Rodentia) en de familie Muridae. Zowel de Rattus norvegicus (bruine of rioolrat) als de Rattus rattus (zwarte rat) zijn oorspronkelijk afkomstig uit Azië. De zwarte rat kwam waarschijnlijk ten tijde van de kruistochten naar Europa. De bruine rat kwam pas in het begin van de 18de eeuw via schepen vanuit Centraal en Zuidoost-Azië in Europa terecht. Tot het genus Rattus behoren nog honderden andere species. Andere knaagdieren hebben ook de naam “rat” gekregen. De Ondatra zibethica (muskusrat of bisamrat), werd in 1905 voor de pels vanuit Noord-Amerika ingevoerd door de Tsjechische prins Colloredo-Mansfeld. De beverrat (Myocastor coypus bonariensis) werd op het eind van de 19de eeuw ingevoerd voor pels, vlees en het vegetatievrij houden van grachten.
Ratten leven in het wild gemiddeld 8 maanden (6 tot 12 maanden). Men schat het aantal ratten op de aardbol op 10 miljard (6). Ze maken meer dan éénderde uit van de populatie zoogdieren op aarde. Voor New York City lopen de schattingen van het aantal ratten uiteen van 256.000 tot 96 miljoen: ongeveer 1 rat per persoon tot 6 ratten per persoon (7,8). In Engeland en Wales schat men dat meer dan 4% van de woningen geteisterd wordt door ratten (9).
Eén vrouwelijke rat kan tot 75 nakomelingen hebben op 1 jaar tijd. Per dag produceert één rat 20 à 50 maal excrementen en excreteert 14 ml urine per dag. Ratten zijn vooral ’s nachts actief. De voorste snijtanden van ratten groeien met een snelheid van 12,5 cm per jaar. Door het knagen worden tanden op goede lengte gehouden.
De meeste laboratoriumratten zijn de albinovorm van de bruine rat (albino Rattus norvegicus). Ratten zijn samen met muizen de meest gebruikte proefdieren: 90% van de Franse proefdieren zijn knaagdieren (10). De bruine rat is het eerste zoogdier dat gedomesticeerd werd voor wetenschappelijke doeleinden. Bijna alle laboratoriumratten stammen af van de ratten van het Amerikaanse “Wistar Institute” in Philadelphia (11).

Ratten en infectieziekten (rat-borne ziektes)

Ratten kunnen dragers of reservoirs zijn van pathogene organismen zoals Leptospirum interrogans, Salmonella spp., Campylobacter spp., Yersinia spp., Pasteurella multocida en Francisella tularensis; Hantavirus, Hepatitis A en E virus; Fasciola hepatica, Toxoplasma gondii en Toxocara cati (5,12,13,14). Ze zijn daarenboven vaak dragers van luizen, vliegen en maden, larven, teken, vlooien en mijten, die ook humane pathogenen kunnen overbrengen.
Een aantal ziektes die verspreid worden door ratten hebben belang voor de volksgezondheid of in de arbeidsgeneeskunde (15).
Verspreiding van ziektes door ratten kan gebeuren op de volgende manieren (14,16):
-door contaminatie door ratten van plaatsen waar mensen komen of waar zich voedsel bevindt voor menselijke consumptie
-via rattenbeten
-via beten van vlooien, teken, mijten, luizen die ratten als gastheer hebben.
Ratten kunnen fungeren als intermediaire gastheren van parasieten die mensen kunnen infecteren zoals de worm Capillaria hepatica die humane hepatische capillariasis veroorzaakt. Daarnaast kunnen ratten het reservoir vormen van micro-organismen die opgepikt worden door teken zoals de spirocheet Borrelia burgdorferi die de ziekte van Lyme veroorzaakt (6). Ratten kunnen ook als reservoir fungeren voor Yersinia spp.: naast Yersinia pestis ook Y. pseudotuberculosis en Y. enterocolitica (6). Sinds 1926 is bekend dat bruine ratten ook besmet kunnen worden met Francisella tularensis, de veroorzaker van tularemie (konijnenkoorts) (6). Ze kunnen ook drager zijn van Brucella spp. (veroorzaakt brucellose) en Coxiella burnetii (veroorzaakt Q fever) (6). Foodborne ziektes zoals salmonellose, campylobacteriose en yersiniose kunnen ontstaan als voedsel, keuken, vloeren of objecten gecontamineerd worden. Leptospirose en hantavirose worden via direct of indirect contact met ratten of excrementen van ratten verspreid. Leptospirose is één van de belangrijkste ziektes verspreid door ratten (17). Bijtwonden van ratten kunnen aanleiding geven tot rattenbeetkoorts, pasteurellose, hantavirose of leptospirose (18-21). Slechts enkele gevallen van humane infecties met rabiës door rattenbeten zijn gerapporteerd in Polen (6), Israël (22), en Suriname (23).
De pest en muriene typhus (veroorzaakt door Rickettsia typhi) worden via vlooien overgedragen.

Rattenbeten


Situering

Dierlijke bijtwonden komen zeer vaak voor. Hoewel de meeste dierlijke bijtwonden triviaal zijn en de meeste mensen geen medische hulp zoeken, zijn ze verantwoordelijk voor ongeveer 1% van de contacten op de spoedafdeling in de Verenigde Staten van Amerika (26). In Nederland schat men dat jaarlijks ongeveer 50.000 mensen door de huisarts en/of op de spoedafdeling van een ziekenhuis behandeld worden voor dierlijke bijtwonden (27). Van alle bijtwonden wordt 70-93% veroorzaakt door honden en 3-15% door katten (26). Over rattenbeten zijn epidemiologische gegevens schaarser. Tabel 1 geeft een overzicht van de kenmerken van de meest voorkomende bijtwondes veroorzaakt door zoogdieren (28-35).

Tabel 1

Epidemiologie

De meeste artikels zijn anecdotische rapporten of betreffen slechts beperkte aantallen rattenbeten. Er is de onderrapportering van bijtwonden: sommigen schatten dat slechts één op tien rattenbeten geregistreerd wordt (1). Graves et al. rapporteerden in 2001 een stijgende incidentie (36). In de Verenigde Staten schatten de Centers for Disease Control and Prevention (CDC) het aantal rattenbeten in grote steden op 10 per 100.000 inwoners per jaar (25). Clinton schatte in 1969 dat er in de Verenigde Staten jaarlijks minstens 14.000 personen door een rat gebeten worden (37). In 1996 werden er in New York City 184 rattenbeten gerapporteerd, tegenover 1.102 humane bijtwonden (38). In een studie in New York City van 1.143 knaagdierbeten lag in 86% van de gevallen de oorzaak bij wilde ratten, 11% bij wilde muizen en slechts 2% bij knaagdieren gehouden als huisdier (1).


Amerikaanse epidemiologische studies

Een vroege Amerikaanse studie van rattenbeten (1939-43) vond dat 60% van de slachtoffers jonger was dan 1 jaar en 62% was zwart. Alle beten vonden plaats terwijl het slachtoffer sliep. Lichaamsdelen die bijtwonden vertoonden waren: handen en armen (48%), aangezicht (20%) en voeten en benen (19%) (39). Een studie in de periode 1948-52 in hetzelfde gebied vond echter dat meer dan 20% van de slachtoffers wakker was toen ze gebeten werden. 60% van de slachtoffers was jonger dan 6 jaar; 1 op 4 was jonger dan 1 jaar (40). Studies in Tampa (Florida) en in New York City toonden een seizoenstrend aan: meer rattenbeten in de zomermaanden (41,42). Raffin et al. rapporteerden dat ongeveer 50% van de slachtoffers van rattenbeten kinderen onder de leeftijd van 12 jaar waren (43). In de studie van Hirschhorn et al. in Philadelphia vonden meer beten plaats tussen middernacht en 6 uur ’s ochtends (24). De plaatsen van de bijtwonden waren hand (48,3%), hoofd (19,6%), voet (15%) en been (9%). 86% was tijdens de slaap gebeten. 83% van de beten gebeurde in het thuismilieu. 84% bevond zich binnenin het huis. 60% van de beten hadden plaatsgevonden in de slaapkamer van het slachtoffer. Graves et al. (2001) deden een retrospectieve analyse van 45 isolaten van S. moniliformis in een Californisch laboratorium voor de periode 1970-98 (36). Ze waren evenveel afkomstig van mannen als van vrouwen. De helft van de isolaten was afkomstig van patiënten van 9 jaar en jonger. In 83% van de gevallen was er een gekende rattenbeet of blootstelling aan knaagdieren geweest.

Infectieus risico

Een rattenbeet kan een aantal specifieke ziektebeelden geven: leptospirose door Leptospira spp., rat bite fever door Streptobacillus moniliformis of Spirillum minor, infectie met Pasteurella multocida, pest door Yersinia pestis, Haemorrhagic Fever with Renal Syndrome (HFRS), Hantavirus Pulmonary Syndrome (HPS) of Nephropathia Epidemica (NE) door Hantavirus en zeer zeldzaam rabiës (45).
Eén op tien bijtwonden van ratten zou geïnfecteerd worden (46-50). Sommige auteurs schatten het infectierisico echter veel lager in (51), sommigen denken zelfs maar 1% (13). Ordog et al. deden een prospectieve studie bij 50 patiënten met bijtwondes door ratten veroorzaakt om het ontwikkelen van een infectie te bestuderen zonder toediening van antibioticaprofylaxie (46). Van alle open wonden werd een cultuur genomen. Bacteriële isolaten werden verkregen bij 30% (15/50). Drieënveertig procent van de isolaten bevatte Staphylococcus epidermidis; daarnaast werden ook Bacillus subtillus, diphteroiden en alpha-hemolytische Streptococci geïsoleerd. Eén van de 50 patiënten die geen antibioticaprofylaxie kreeg, ontwikkelde een infectie. Ordog et al. raden aan om een goede chirurgische behandeling te geven maar geen antibioticaprofylaxie wegens het lage infectierisico. Bij infectie van de wond werd het toedienen van een cefalosporine of een penicillinase-resistent penicilline aanbevolen (46).

Rattenbeetkoorts (RBK)

Inleiding

Rattenbeetkoorts (RBK) of rat bite fever (RBF) is een infectieziekte veroorzaakt door 2 verschillende bacteriën: namelijk Streptobacillus moniliformis (S. moniliformis) of Spirillum minor (S. minor).

S. moniliformis
S. moniliformis is als normale flora aanwezig in de nasofarynx, larynx, trachea, middenoor en orale caviteit van vele knaagdieren en wordt geëxcreteerd in urine, speeksel en faeces. 10-100% van de laboratoriumratten en 50-100% van de wilde ratten is in de nasofarynx gecontamineerd met S. moniliformis (52,53). Zelden is S. moniliformis pathogeen voor ratten met bovenste en onderste luchtweginfecties; pathogeniciteit bestaat er wel bij muizen (54,55).

S. minor
S. minor wordt aangetroffen in het bloed van 25% van de gezonde ratten en in de mond- en oogafscheiding van ratten met interstitiële keratitis en conjunctivitis (56).

Geschiedenis

S. moniliformis
S. moniliformis kreeg in het verleden vele namen: Nocardia muris, Streptothrix muris ratti, (Pro)Actinomyces muris ratti, Actinobacillus muris, Actinobacillus putorii, Streptomyces muris ratti, Haverhillia multiformis, Haverhillia moniliformis en Streptobacillus actinoides. S. moniliformis werd in 1914 door Schottmüller uit het bloed van een man gebeten door een rat geïsoleerd en Streptothrix murix genoemd (57). In 1925 werd bij een laborant met koorts, exantheem en arthritis de bacterie S. moniliformis geïsoleerd. ‘Moniliformis’ omdat bij verlengde incubatietijd het organisme onder de microscoop gaat lijken op een uit kralen opgebouwd halssnoer. In Chester (Verenigde Staten van Amerika) werden in 1925 tachtig personen getroffen door een epidemie. In 1926 werd in Haverhill in de Staat Massachusetts van de Verenigde Staten van Amerika, een sterk op S. moniliformis gelijkend micro-organisme geïsoleerd uit bloedkweken tijdens een epidemie bij 86 personen van een ziekte die sterk leek op rattenbeetkoorts: Erythema arthriticum epidemicum of “Haverhill fever” (58). Het micro-organisme werd Haverhillia moniliformis genoemd. Na grondig onderzoek bleek dat de ziekte toch veroorzaakt werd door S. moniliformis, via de orale ingestie van met rattenexcreta besmette melk. In Chelmsford (Essex, Engeland) deed zich in 1983 een gelijkaardige epidemie door gecontamineerde melk voor bij meer dan 100 schoolmeisjes (49,58). In de Scandinavische landen werden er slechts 7 gevallen door cultuur geconfirmeerd in de periode 1948-1998 (47). In Nederland werden in de jaren ’90 twee artikels gepubliceerd (59,60). De eerste geconfirmeerde casus in België werd pas in 2001 gerapporteerd (61).

S. minor
In Japan wordt de infectie met S. minor sinds 1908 “sodoku” genoemd, naar het Japanse woord “so” voor rat en “doku” voor gif.

Transmissie

S. moniliformis
Streptobacillaire RBK kan zich manifesteren na een beet van een rat, maar ook van een eekhoorn, hond (62), woestijnspringmuis (63) of muis (64). Overdracht is ook mogelijk via predatoren van ratten zoals honden, katten, varkens, wezels of fretten als deze dieren kleine knaagdieren opgegeten hebben (64). S. moniliformis is verder nog geïsoleerd bij guinese biggen, eekhoorns en kalkoenen (56). Overdracht van S. moniliformis gebeurt via contact met orale en conjunctivale secreties of met urine van geïnfecteerde ratten. Meestal overdracht gvia een rattenbeet. Een oppervlakkig huidletsel kan volstaan als ingangspoort voor het micro-organisme (65). Consumptie van gecontamineerd water, melk of voedsel kan ook infectie veroorzaken (49,58).
S. minor
Transmissie van S. minor gebeurt via rattenbeten, letsels veroorzaakt door ratten of door honden, katten en varkens die jagen op ratten (56).


Microbiologie (66,67)

S. moniliformis
Het is een ongekapselde, niet-beweeglijke, niet-sporevormende, pleomorfe, Gram-negatieve staaf. Eén tot 5 µm lang en 0,3-0,7 µm breed. De bacterie is micro-aërofiel en facultatief anaëroob. Morfologie wordt bepaald door leeftijd, medium en groeicondities. Op soliede media vormen zich kettingen of filamenten met een lengte van 150 µm. In vloeibare media (bouilloncultuur) ontstaan na 1 tot 6 dagen “puffball aggregates”. Op soliede media ontstaan na 2 tot 6 dagen ronde, grijze, gladde en blinkende kolonies met een grootte van 1-2 mm. Er zijn 2 varianten van S. moniliformis: de bacillaire vorm en de L form variant. De “cell-wand-deficient L-phase variants”, “apathogenic variants” of “L forms” geven “fried egg” kolonies en door de afwezigheid van een celwand zijn ze resistent tegen penicilline.

S. minor
S. minor, S. minus, Spirochaeta of Spirillum morsus mirus is een spiraalvormige bacterie met een rigiede celwand en 0,2-0,5 µm bij 2,5-5 µm groot. De bacterie bezit 2 tot 6 (meestal 3) bipolaire flagellen. Succesvolle cultuur van S. minor op artificieel medium is niet beschreven.

Ziektebeeld

S. moniliformis
Raffin et al. (43) en Hagelskjær et al. (47) onderscheiden 3 vormen in het streptobacillaire ziektebeeld:
1. RBK onder de vorm van “Haverhill fever” zonder direct contact met ratten maar door contaminatie van water, melk of voedsel met rattenexcreta (47,58,68,69);
2. Beroepsgebonden RBK door rattenbeet of huidletsel bij landbouwers, rioolarbeiders; laboratoriumpersoneel, onderzoekers of studenten met proefdiercontact; schoonmakers, woestijnspringmuiskweker, werknemers van dierenwinkel (47,51,64,65,70-79);
3. Gevallen bij personen, vooral kinderen, met knaagdieren als huisdier door rattenbeet of door rattenexcreta gecontamineerd water, melk of voedsel (48-50,60,80-82).
De klinische manifestaties van streptobacillaire RBK komen na een incubatietijd van meestal minder dan 10 dagen (spreiding 1 tot 22 dagen) tot uiting (47). De meest frequent voorkomende symptomen zijn plotse hoge koorts met rillingen, hoofdpijn, braken, ernstige migrerende artralgieën en myalgieën (47,60). Daarnaast worden ook keelpijn, oorpijn en diarree gerapporteerd (83). In tegenstelling tot S. minor infecties waar lymfadenopathie vaak aanwezig is, zijn regionale lymfadenopathie en lokale wondinfecties minimaal of afwezig bij S. moniliformis (60). Hoewel axillaire klieren door andere auteurs wel werden beschreven (84,85). Twee tot 4 dagen na het begin van de koorts ontstaat een niet-jeukend maculopapulair (diameter 1-4 mm), morbilliform of petechiaal exantheem van de extremiteiten (handpalmen en voetzolen), dat imponeert als luesstadium II (47,48,85-87). De erupties kunnen ook vesiculair of pustuleus zijn (56,60). De helft van de patiënten krijgt een asymmetrische polyarthritis beeld of een volledige septische arthritis (68,69). Arthritisbeeld is tegelijk aanwezig met het exantheem, of enkele dagen na verschijnen exantheem (73,88). Gewrichtsklachten kunnen het meest uitgesproken teken zijn van rattenbeetkoorts. De knieën zijn het vaakst getroffen, gevolgd door de enkels, de ellebogen, de polsen, de schouders en de heupen (47,60,85). S. moniliformis veroorzaakt meer arthritis dan S. minor. S. minor veroorzaakt meer lokale reacties (86). Huid- en gewrichtstekenen, die redelijk typisch zijn, ontbreken soms (48).
Het bloedbeeld kan een leukocytose laten zien die oploopt van 10.109-30.109/l, samen met een linksverschuiving. C-reactief proteïne is frequent gestegen (48). Eén op vier patiënten heeft een vals-positieve reactie op de syfilistest (60,89). Een vergelijking tussen streptobacillaire en spirobacillaire RBK wordt weergegeven in Tabel 2.

Tabel 2

Doorgaans daalt de koorts na 5 dagen spontaan, zonder antibiotica. Ook de andere symptomen zullen spontaan geleidelijk verdwijnen. Spontane genezing is er in de meeste gevallen binnen de 2 weken. De koorts kan ook terugkeren en gedurende weken tot maanden een beeld geven van febris e causa ignota. Ook de arthritis kan lang (tot 2 jaar) aanwezig blijven (47,90).
“Haverhill fever” (Haverhilliose) lijkt op streptobacillaire RBK (koorts, hoofdpijn, rillingen, spierpijn, gewrichtspijn) maar gaat gepaard met uitgesprokener gastro-intestinale symptomen zoals nausea, abdominale pijn en/of braken, alsook keelpijn.

S. minor
Sodoku heeft een incubatieperiode van 5 tot 30 dagen (56). Symptomen zijn plotse koorts gedurende enkele dagen, spierpijn en vermoeidheid; soms gewrichtspijnen. De wond is eerder ulcerend, oedemateus of open. Huidletsels die kunnen ontstaan zijn roodbruine papels, plaques of een maculaire, urticariële rash. Bij 10% van de geïnfecteerden zijn er lever- of nierfunctiestoornissen.

Risico en beroepsrisico

Kinderen worden duidelijk meer gebeten dan volwassenen. Sommigen beschouwen RBK vooral als een pediatrisch ziektebeeld. Misschien komt dat omdat ze etensresten ter hoogte van het gelaat of ledematen hebben, plaatsen die niet bedekt zijn tijdens de slaap. Marginalen, daklozen, mensen die in slechte huizen en/of slecht onderhouden buurten wonen (met grotere rattenpopulaties) hebben ook meer kans op rattenbeten (91).
Van de 13 RBK-gevallen gerapporteerd in de periode 1958-83 in de Verenigde Staten van Amerika, waren er 5 laboratoriummedewerkers, waaronder een dokter en een psychologiestudent. Van de 18 Amerikaanse gevallen van RBK-endocarditis in de periode 1915-2000, waren er 3 gevallen waarschijnlijk beroepsmatig opgelopen (92). Recent werd een dodelijk geval van streptobacillaire RBK (gecompliceerd door endocarditis) beschreven bij een Amerikaanse werknemer van een dierenzaak (65). In 2003 stierven 2 Amerikaanse vrouwen aan RBK: een werkneemster van een dierenwinkel en een werkneemster van hondenkwekerij; beiden hadden ook ratten als huisdier (79).

Complicaties en mortaliteit

S. moniliformis
De volgende complicaties werden beschreven: endocarditis, myocarditis, pericarditis, meningitis, bronchitis, bronchopneumonie, amnionitis, glomerulonefritis, interstitiële nefritis, splenitis, anemie en abcessen in praktisch alle organen (47,56,60,85,86,93-96). Endocarditis is er meestal bij voorafbestaand kleplijden. (28,69). Ben-Chetrit et al. toonden in een review van 13 reeksen van infectieuze endocarditis in 0,2% van de gevallen S. moniliformis aan (97). Bij onbehandelde patiënten bedraagt de mortaliteit 10-13% (47,86). Bij patiënten met endocarditis loopt de mortaliteit op tot 53% (26).

S. minor
Gerapporteerde complicaties zijn endocarditis, myocarditis, myocardabces, encefalitis, meningitis, nefritis, epididymitis, bronchopneumonie, pleuravochtuitstorting, chorioamnionitis en subcutaan abces (43,56). Mortaliteit bedraagt 2-10% bij onbehandelde patiënten.

Diagnose

De diagnose kan vermoed worden wanneer in de anamnese een recente rattenbeet voorkomt en bij een klinisch beeld met koorts, exantheem en arthralgieën. Het is belangrijk om navraag te doen naar contact met knaagdieren bij het zien van een letsel (vooral van aangezicht en ledematen), lymfadenopathie, koorts, rash en gewrichtsklachten.
S. moniliformis
De uiteindelijke diagnose berust op de isolatie van S. moniliformis uit de cultuur van bijtwonde, bloed, synoviaal vocht, pericardvocht of abces (50,56,80). De isolatie vereist speciale condities: een micro-aërofiel milieu of verhoogde CO2-spanning en verrijkte media. De determinatie van S. moniliformis berust op het typische morfologische beeld in het Gram-preparaat van een kolonie pleomorfe, filamenteuze staven met karakteristieke bulleuze zwellingen (“necklace shaped”). PCR en broad-range PCR kunnen S. moniliformis detecteren in wondvocht (98,99).

S. minor
Diagnose van sodoku kan bekomen worden door onderzoek van het aspiraat van de bijtwonde, lymfeklieren of bloed door middel van donkerveldmicroscopie, of door Giemsa of Wright kleuring (56).

Er zijn verschillende verklaringen voor de weinig frequente diagnose van RBK: een aspecifieke klinische presentatie, een lage incidentie van de ziekte in het Westen door goede rattenbestrijding (ondanks frequente (proefdier)rattencontact van bijvoorbeeld laboratoriummedewerkers) zodat dokters weinig aan deze diagnose denken, moeilijke etiologische diagnose wegens de strikte groeivereisten van het organisme bij kweek, het gebruik van beta-lactam antibiotica in Westerse landen bij bijtwonden (100-101).

Differentiaaldiagnose

De differentiaaldiagnose kan moeilijk zijn, vooral wanneer in de anamnese een rattenbeet ontbreekt, bijtletsels over het hoofd worden gezien bij jonge kinderen of het initiële letsel reeds genezen is.
Bij de klinische triade van koorts, arthritis en palmaire rash bestaat de differentiaaldiagnose uit Coxsackie B virusinfectie, Ebstein-Barr virusinfectie, Streptokokken infectie, leptospirose en secundaire syfilis.
Bij rattenbeet of contact met ratten of dieren die jagen op ratten: leptospirose, hantavirose, tularemie, Pasteurella multocida infectie, “murine typhus” en lymphocytic choriomeningitis (LCM), en in Afrika “Lassa fever” (56). Recent zorgde het maken van het onderscheid tussen Hantavirus species Tula (TULV) infectie en RBK voor controverse (100,102,103).
Bij ontbreken van knaagdiercontact moet de differentiaaldiagnose uitgebreid worden met lues (secundaire syfilis), Coxsackie B virusinfectie, gedissemineerde gonokokkeninfectie, meningokokkeninfectie, ziekte van Lyme, brucellose, Rocky Mountain Spotted Fever (RMSF), lupus of reacties op geneesmiddelen (56,60,68,70,85,89).
Bij ingestie van melk moet ook gedacht worden aan de mogelijkheid van brucellose (56).

Behandeling
De therapie bestaat bij voorkeur uit penicilline. Milde gevallen kunnen met orale penicilline behandeld worden (63). Aanbevolen behandeling is 5 tot 7 dagen intraveneuze toediening van 1,2 miljoen eenheden penicilline/dag gevolgd door penicilline 500 mg viermaal daags per os voor 7 dagen (79). Andere mogelijke therapeutica zijn tetracycline of streptomycine (63). S. moniliformis is zeer gevoelig voor penicilline, alsook voor ampicilline, streptomycine, erythromycine, gentamicine, tetracycline, cefuroxim en vancomycine (55).
Bij penicilline-overgevoeligheid kan tetracycline per os gegeven worden: 500 mg om de 6 uur (63). Bij voorkomen van celwandloze L-fasevarianten, die niet gevoelig zijn voor bèta-lactamantibiotica, kan gekozen worden voor doxycycline, tetracycline, streptomycine, en mogelijks erythromycine (56). Jacobson adviseert het toevoegen van een aminoglycoside voor L-forms (104). Rupp daarentegen adviseert het toevoegen van streptomycine aan de standaardtherapie bij L-fasevarianten (94). De behandeling van endocarditis duurt 4 à 6 weken met doses van penicilline G van 8 tot 20 miljoen eenheden per dag (70).
Een Jarisch-Herxheimer-reactie (J-H reactie) kan ontstaan: een tijdelijke verergering van de ontsteking en zwelling, zonder stijging van de lichaamstemperatuur. De J-H reactie is geen reden tot stopzetting van de therapie.

Preventie rat-borne ziektes

De ratten- en knaagdierenpopulaties dienen onder controle gehouden te worden (o.a. knaagdierenbestrijding (rodent control), afscheiden van voedselvoorraden). Werkinstructies, hygiëne-instructies en E.H.B.O.-instructies voor werknemers met professioneel contact met knaagdieren (o.a. voor laboratoriumpersoneel, rattenvangers, bosarbeiders, rioolwerkers, schoonmaakpersoneel, personeel van dierenzaken) dienen gegeven te worden (79,105,106). Bij het ontstaan van aërosolen dient ademhalingsbescherming gedragen te worden. Het dragen van beschermende kleding en handschoenen bij schoonmaakactiviteiten en vastnemen van levende en dode dieren, het regelmatig grondig wassen van de handen en vermijden van hand-mond contact tijdens werk. Voor de correcte preventieve maatregelen bij betreden van plaatsen die verontreinigd werden door potentieel besmette ratten, verwijs ik naar eerdere publicaties omtrent hantavirose (20,21).
Elk letsel veroorzaakt door een rat, bijtwonde of krabletsel, dient goed gereinigd te worden met een antisepticum. Goede follow-up is nodig van het letsel, hoe miniem ook. Griepale syndromen, exanthemen, lymfeklierzwellingen en gewrichtsklachten die ontstaan na oplopen van het letsel dienen goed opgevolgd te worden. Personen die thuis, professioneel of recreatief blootgesteld zijn aan ratten, dienen dit aan de behandelende arts mede te delen. Profylactisch toedienen van penicilline aan kinderen gebeten door rat wordt door sommige auteurs aanbevolen (107).

Besluit

Ratten kunnen een aantal ziektes bij de mens veroorzaken. Via rattenbeten kan hantavirose, leptospirose, pasteurellose of rattenbeetkoorts opgelopen worden. Rattenbeetkoorts is een ziekte die gemakkelijk gemist kan worden, zowel klinisch als microbiologisch. Van belang is om in de anamnese omwille van koorts van ongekende oorsprong na te gaan of er geen rattenbeet heeft plaatsgevonden want vaak is de initiële wond al genezen bij presentatie, of op zoek te gaan naar letsels veroorzaakt door ratten bij zeer jonge kinderen. De diagnose van streptobacillaire RBK wordt gesteld op basis van bloedkweken, of kweek van pus, synoviaal vocht of abces waarbij verrijkte media als voedingsbodem noodzakelijk zijn. Beroepsrisico is er voor werknemers van dierenwinkels, laboratoriumpersoneel met proefdiercontact, schoonmakers, rattenvangers en bosarbeiders. Andere risicofactoren zijn het leven in armoede, sleche hygiënische omstandigheden en de trend om knaagdieren als huisdieren te nemen.

Dankwoord

Een woord van dank gaat uit naar de documentatiedienst van IDEWE Multidisciplinaire Externe Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk vzw.

Referenties

Nota: URL’s werden de laatste maal geconsulteerd op 6 mei 2005.

1. Rodent pests and people - People hate rats. Animal Stoppers Inc.
http://www.animalstoppers.com/page3.html
2. MORELAND-ADAMS R. An Age Old Nemesis. Despite efforts to eradicate, the rat endures. Little Rock Free Press. Volume 6; Issue 23.
3. VAN DER WEEEN M, THOMAS P, LIEBEN P, et al. Ratten in de val. Efficiënte rattenbestrijding door de afdeling Water van AMINAL. Brochure van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. November 2002.
4. Rat. Columbia Encyclopedia. Columbia University Press, Sixth Edition, 2001.

http://www.bartleby.com/65/rat/rat.html
5. SULLIVAN R. Rats: Observations on the history and habitat of the city’s most unwanted inhabitants. New York, Bloomsbury Publishing Plc, 2004.
http://www.eddyelmer.com/rats.htm
6. WINCEWICZ E. Microbiological examination of wild rats living in various environments in the epizootic aspect. Electronic Journal of Polish Agricultural Universities (EJPAU) 2002; 5 (1), artikel 4.
http://www.ejpau.media.pl/series/volume5/issue1/veterinary/art-04.html
7. MIN J. Number of rats in New York City. The Physics Handbook.
http://hypertextbook.com/facts/2002/JaneMin.shtml
8. WALDMEN A. Rat patrol is back in action at Besieged Pier. The New York Times, 16 augustus 1997.
9. WEBSTER JP, MACDONALD DW. Parasites of wild brown rats (Rattus norvegicus) on UK Farms. Parasitology 1995; 111: 247-255.
10. BLANCHIN N, ABADIA G, LEPRINCE A. Risques infectieux liés à la maintenance et à la manipulation des animaux de laboratoire pour le personnel travaillant dans les animaleries. INSTITUT NATIONAL DE RECHERCHE ET DE SECURITE (INRS), Parijs. Dossier Medico-Technique (DMT) 53 TC 44 ; Januari 1993: 3-23.
11. PASS D, FREETH G. The Rat. Australian and New Zealand Council for the Care of Animals in Research and Teaching (ANZCCART). Fact Sheets.

http://altweb.jhsph.edu/publications/anzccart/rat.htm
12. WEBER DJ, RUTALA WA. Zoonotic infections. Occup Med State Art Rev 1999; 14: 247-284.
13. ARMED FORCES PEST MANAGEMENT BOARD (AFPMB). Protection from rodent-borne diseases – With special emphasis on occupational exposure to Hantavirus. Defense Pest Management Information and Analysis Center – Forest Glen Section, Walter Reed Army Medical Center. Technical Information Memorandum No. 41. Washington DC, 1999; 1-33.

http://www.afpmb.org/pubs/tims/tim41.htm
14. Wild rats and disease. http://www.ratbehavior.org/WildRatDisease.htm
15. FRITZ CL, FULHORST CF, ENGE B, WINTHROP KL, GLASER CA, VULGIA DJ. Exposure to rodents and rodent-borne viruses among persons with elevated occupational risk. J Occup Environ Med 2002; 44: 962-967.
16. BASRUR S. Rodent Control. Toronto Staff Report. Toronto, Canada. December 2003.
17. WAITKINS SA. Rats as a source of leptospirosis-Weil’s disease. Sorex technical paper, nr. 4, Sorex Ltd., Cheshire, United Kingdom, 1997.
18. GOLLOP JH, KATZ AR, RUDOY RC, SASAKI DM. Rat-bite leptospirosis. West J Med 1993; 159: 76-77.
19. LUZZI GA, MILNE LM, WAITKINS SA. Rat-bite acquired leptospirosis. J Infect 1987; 15: 57-60.
20. VAN HOOSTE WLC, VAEREWIJCK M. Hantavirose in Europa: Een literatuuroverzicht. Tijdschr voor Geneeskunde 2002; 58: 105-114.
21. VAN HOOSTE WLC. Hantavirose: ziektebeeld, risicofactoren en preventiemaatregelen. Arbeidsgezondheidszorg & Ergonomie 2002; 3: 105-113.
22. GDALEVICH M, MIMOUNI D, ASHKENAZI I, SHEMER J. Rabies in Israel: decades of prevention and a human case. Public Health 2000; 114: 484-487.
23. VERLINDE JD, LI-FO-SJOE E, VERSTEEG J, DEKKER SM. A local outbreak of paralytic rabies in Surinam children. Trop Geogr Med 1975; 27: 137-142.
24. HIRSCHHORN RB, HODGE RR. Identification of risk factors in rat bite incidents involving humans. Pediatrics 1999; 104 (3): e35.
25. WINKLER WG. Rodent bites in the United States. J Infect Dis 1972; 126: 565-567.
26. GOLDSTEIN EJ. Bite wounds and infection. Clin Infect Dis 1992; 14: 633-640.
27. ANONIEM. Aanpak van bijtwonden door katten en honden. Folia Pharmacotherapeutica 2003; 30: 55-58.
28. TAPLITZ RA. Managing bite wounds. Currently recommended antibiotics for treatment and prophylaxis. Postgrad Med 2004; 116: 49-59.

http://www.postgradmed.com/issues/2004/08_04/taplitz.htm
29. BROOK I. Human and animal bite infections. Journal of Family Practice 1989. http://www.findarticles.com/p/articles/mi_m0689/is_n6_v28/ai_7883557
30. ANONIEM. Managing bites from humans and other mammals. Drug Ther Bull 2004;42: 67-70.
31. GOLDSTEIN EJC. Bite wounds. Current Treatment Options in Infectious Diseases 2000; 2: 173-180.
http://www.biomedcentral.com/1523-3820/2/173
32. DIRE DJ. Emergency management of dog an cat bite wounds. Emerg Med Clin North Am 1992; 10: 719-736.
33. STEFANOPOULOS P, KARABOUTA Z, BISBINAS I, GEORGIANNOS D, KARABOUTA I. Animal and human bites: Evaluation and management. Acta Orthop Belg 2004; 70: 1-10.
34. SMITH PF, MEADOWCROFT AM, MAY DB. Treating mammalian bite wounds. J Clin Pharm Ther 2000; 25: 85-99.
35. ANONIEM. Infecties van bijt-en krabwonden veroorzaakt door honden, katten en ratten. Etiologie en behandeling. Folio Veterinaria 2004; 1-3.

http://www.bcfi-vet.be/nl/nlinfos/nlfolia/04FVN1c.pdf
36. GRAVES MH, JANDA JM. Rat-bite fever (Streptobacillus moniliformis) : A potential emerging disease. Int J Infect Dis 2001; 5: 151-155.
37. CLINTON JM. Rats in urban America. Public Health Rep 1969; 64: 1-7.
38. Enough Fanzine. 2003.
http://www.enoughfanzine.com/print.php?cID=65&view=columns
39. RICHTER C. Incidence of rat bites and rat bite fever in Baltimore. J Am Med Assoc (JAMA) 1945; 128: 324-326.
40. SALLOW W. An analysis of rat bites in Baltimore, 1948-1952. Public Health Rep 1953; 68: 1239-1242.
41. COOMBE N, MARR JS. Rat bites support need for in-home control: an epidemiologic study of rat bites in New York City 1974-1978. J Environ Health 1980; 42: 321-326.
42. LISELLA F, MULLEN R, SAVAGE E. A review of the rat-bite problem in Tampa, Florida. J Environ Health 1967; 29: 322-328.
43. RAFFIN BJ, FREEMARK M. Streptobacillary rat-bit fever: A pediatric problem. Pediatrics 1979; 64: 214-217.
44. WONG AK, HUANG SW, BURNETT JW. Hypersensitivity to rat saliva. J Am Acad Dermatol 1984; 11: 606-608.
45. WEBER WJ. Diseases transmitted by rats and mice. Thomson Publications, Fresno, Californië, 1981: 1-182.
46. ORDOG GJ, BALASUBRAMANIUM S, WASSERBERGER J. Rat bites: fifty cases. Ann Emerg Med 1985; 14: 126-130.
47. HAGELSKJÆR L, SØRENSEN I, RANDERS E. Streptobacillus moniliformis infection: 2 cases and a literature review. Scand J Infect Dis 1998; 30: 309-311.
48. RYGG M, BRUUN CF. Rat bite fever (Streptobacillus moniliformis) with septicaemia in a child. Scand J Infect Dis 1992; 24: 535-540.
49. McEVOY MB, NOAH ND, PILSWORTH R. Outbreak of fever caused by Streptobacillus moniliformis. Lancet 1987; 2: 1361-1363.
50. PRAGER L, FRENCK RW Jr. Streptobacillus moniliformis infection in a child with chickenpox. Pediatr Infect Dis 1994; 13: 417-418.
51. DUCOMMUN D. Rat-bite fever. Rat Report.

http://www.ratfanclub.org/fever.html
52. RYAN WM, NIMS L, KELLER DW, SEWELL CM. Rat-Bite Fever – New Mexico, 1996. Morb Mort Wkly Rep (MMWR), CENTERS FOR DISEASE CONTROL AND PREVENTION (CDC). February 13, 1998; 47: 89-91.
http://www.cdc.gov/epo/mmwr/preview/mmwrhtml/00051368.htm
53. CUNNINGHAM BB, PALLER AS, KATZ BZ. Rat bite fever in a pet lover. J Am Acad Dermatol 1998; 38: 330-332.
54. HOLMGREN EB, TURNEVALL G. Rat-bite fever. Scand J Infect Dis 1970; 2: 71-74.
55. WULLENWEBER M. Streptobacillus moniliformis – a zoonotic pathogen. Taxonomic considerations, host species, diagnosis, therapy, geographical distribution. Lab Anim 1995; 29: 1-15.
56. WARRELL DA. Rat bite fevers. Encyclopedia of Euro-American Medical Group.

http://www.eamg-med.com/members/encyclopedia/7/7_11/7_11_29.shtml
57. SCHOTTMULLER H. Ätiologie und Klinik der Bisskrankheit (Ratten-, Katzen-, Eichhörnchen-Bisskrankheid). Derm Wschr Ergänzungsch 1914; 58: 77-103.
859. SHANSON DC, GAZZARD BG, MIDGLEY J, DIXEY J, GIBSON GL, STEVENSON J, FINCH RG, CHEESBROUGH J. Streptobacillus moniliformis isolated from blood in four cases of Haverhill fever. First outbreak in Britain. Lancet 1983; 2: 92-94.
59. VAN DER HULST JP, KETEL AG, RAJNHERC JR. Rats, I’ve been bitten! Eur J Pediatr 1995; 154 : 593.
60. SCHUURMAN B, VAN GRIETHUYSEN AJ, MARCELIS JH, NIJS AM. Rattenbeetziekte na een beet van een tamme huisrat. Ned Tijdschr Geneeskd 1998; 142 (36): 2006-2009.
61. FRANS J, VERHAEGEN J, VAN ROYEN R. Streptobacillus moniliformis: Case report and review of the literature. Acta Clin Belg 2001; 56: 187-190.
62. RIPLEY HS, VAN SANT HM. Rat-bite fever acquired from a dog. J Am Med Assoc (JAMA) 1934; 102: 1917-1921.
63. WASHBURN RG. Streptobacillus moniliformis (rat-bite fever). In: MANDELL GL, BENNETT JE, DOLIN R (Eds.). Principles and practices of infectious diseases. 5th Edition. New York: Churchill Livingstone, 2000: 2422-2424.
64. DONOSO A, LEON J, ROJAS G, RAMIREZ M, OBERPAUR B. Hypovolemic shock by rat bites. A paradigmatic case of social deprivation. Emergency Medicine Journal 2004; 21: 640-641.
65. SHVARTSBLAT S, KOCHIE M, HARBER P, HOWARD J. Fatal rat bite fever in a pet shop employee. Am J Ind Med 2004; 45: 357-360.
66. Streptobacillus moniliformis. Material Safety Data Sheet (MSDS) – Infectious Substances. Health Canada/Santé Canada. Population and Public Health Branch (PPHB) – Office of Laboratory Security, 2001. Laatste update op 14/5/2001.

http://www.hc-sc.gc.ca/pphb-dgspsp/msds-ftss/msds144e.html
67. JOSEPHSON SL. Rat-bite fever. In: BALOWS A, HAUSLER WJ Jr, LENNETTE EH (Eds.) Laboratory diagnosis of infectious diseases: Principles and practices. Volume 1: Bacterial, Mycotic and Parasitic Diseases. New York, Springer-Verlag 1988; 443-447.
68. PARKER F Jr., HUDSON NP. The etiology of Haverhill fever (erythema arthriticum epidemicum). Am J Pathol 1926; 2: 357-379.
69. PLACE EH, SUTTON LE. Erythema arthriticum epidemicum (Haverhill fever). Arch Int Med 1934; 54: 659-684.
70. BORGEN LO, GAUSTAD V. Infection with Actinomyces muris ratti (Streptobacillus moniliformis) after bite of laboratory rat. Acta Microb Scand 1948; 130: 189-190.
71. ANDERSON LC, LEARY SL, MANNING PJ. Rat-bite fever in animal research laboratory personnel. Lab Anim Sci 1983; 33: 292-294.
72. GLENHILL AW. Rat-bite fever in laboratory personnel. Lab Anim 1967; 1: 73-76.
73. WILKINS EG, MILLAR JG, COCKROFT PM, OKUBADEJO OA. Rat-bite fever in a gerbil breeder. J Infect 1988; 16: 177-180.
74. McDERMOTT W, LEASK MM, BENOIT M. Streptobacillus moniliformis as a cause of subacute bacterial endocarditis: report of a case treated with penicillin. Ann Intern Med 1945; 23: 414-423.
75. HAMBURGER M, KNOWLES HC. Streptobacillus moniliformis infection followed by acute bacterial endocarditis. Report of a case in a physician following the bite of a laboratory rat. Arch Intern Med 1953; 92: 216-220.
76. HOLDEN FA, MACKAY JC. Rat bite fever – an occupational hazard. Can Med Assoc J 1964; 91: 78-81.
77. ANONIEM. Epidemiologic notes and reports rat-bite fever in a college student – California. Morb Mort Wkly Rep (MMWR), CENTERS FOR DISEASE CONTROL AND PREVENTION (CDC), June 8, 1984; 33: 318-320.
http://www.cdc.gov/mmwr/preview/mmwrhtml/00000350.htm
78. ACHA V, JIMENEZ E, CASAS J, TORROBA L. Acute fever due to rats. (Spaans) An Sist Sanit Navar 2002; 25: 205-208.
79. ANONIEM. Fatal rat-bite fever – Florida and Washington, 2003. Morb Mort Wkly Rep (MMWR), CENTERS FOR DISEASE CONTROL AND PREVENTION (CDC), 2005; 53 (51 & 52): 1198-1202.
http://www.cdc.gov/mmwr/preview/mmwrhtml/mm5351a2.htm
80. GRUDE N, TVETEN Y, TORP PØ, LAASTAD O. Rottebittsfeber. (Noors) Tidsskr Nor Lægeforen 2001; 121: 3057-3058.
http://www.tidsskriftet.no/pls/lts/PA_LT.VisSeksjon?vp_SEKS_ID=422531
81. DOWNING ND, DEWNANY GD, RADFORD PJ. A rare and serious consequence of a rat bite. Ann R Coll Surg Engl 2001; 83: 279-280.
82. GRESHAM LS, BRAMWELL M, GINSBERG M. Rat-bite fever: a case of septic arthritis due to Streptobacillus moniliformis in a 5-year-old girl. Biweekly Report from the Division of Communicable Disease Control, California Morbidity, Berkeley, July 14, 1995: 27-28.
83. PINS MR, HO JM, YANG JM, MADOFF S, FERRARO MJ. Isolation of presumptive Streptobacillus moniliformis from abcesses associated with female genital tract. Clin Infect Dis 1996; 22: 471-476.
84. KONSTANTOPOULOS K, SKARPAS P, HITJADZIS F, et al. Rat-bite fever in a Greek child. Scand J Infect Dis 1992 ; 24 : 531-533.
85. FORDHAM JN, McKAY-FERGUSON E, DAVIES A, BLYTH T. Rat bite fever without the bite. Ann Rheum Dis 1992; 51: 411-412.
86. OJUKWU IC, CHRISTY C. Rat-bite Fever in Children: Case Report and Review. Scand J Infect Dis 2002; 34: 474-477.
87. GUNNING JJ. Rat bite fevers. In: Tropical medicine. 5th Edition. HUNTER III GW, SWARTZWELDER JC, CLYDE DF (Eds.). Philadelphia: Saunders, 1976; 246-247.
88. RUMLEY RL, PATRONE NA, WHITE L. Rat-bite fever as a cause of septic arthritis: a diagnostic dilemma. Ann Rheum Dis 1987; 46: 793-795.
89. BURANAKITJAROEN P, NILGANUWONG S, GHERUNPONG V. Rat-bite fever caused by Streptobacillus moniliformis. Southeast Asian J Trop Med Public Health 1994; 25: 778-781.
90. PORTNOY BL, SATTERWHITE TK, DYCKMAN JD. Rat bite fever misdiagnosed as Rocky Mountain spotted fever. South Med J 1979; 72: 607-609.
91. CHILDS JE, McLAFFERTY SL, SADEK R, et al. Epidemiology of rodent bites and prediction of rat infestation in New York City. Am J Epidemiol 1998; 148: 78-87.
92. RORDORF T, ZUGER C, ZBINDEN R, VON GRAEVENITZ A, PIROVINO M. Streptobacillus moniliformis endocarditis in an HIV-positive patient. Infection 2000 ; 28: 393-394.
93. McHUGH TP, BARTLETT RL, RAYMOND JI. Rat-bite fever: report of a fatal case. Ann Emerg Med 1985; 14: 1116-1118.
94. RUPP ME. Streptobacillus moniliformis endocarditis: Case report and review. Clin Infect Dis 1992; 14 : 769-772.
95. SIMON MW, WILSON HD. Streptobacillus moniliformis endocarditis. Clin Pediatr 1986 ; 25 : 110-111.
96. OEDING P, PEDERSEN H. Streptothrix muris ratti (Streptobacillis moniliformis) isolated from a brain abscess. Acta Pathol Microbiol Scand 1950; 27: 436-442.
97. BEN-CHETRIT E, NASHIF M, LEVO Y. Infective endocarditis caused by uncommon bacteria. Scand J Infec Dis 1983; 15: 179-183.
98. EDWARDS R, FINCH RG. Characterisation and antibiotic susceptibilities of Streptobacillus moniliformis. J Med Microbiol 1986; 21: 39-42.
99. BERGER C, ALTWEGG M, MEYER A, NADAL D. Broad range polymerase chain reaction for diagnosis of rat-bite fever caused by Streptobacillus moniliformis. Pediatr Infect Dis J 2001; 20: 1181-1182.
100. SCHULTZE D, LUNDKVIST A, BLAUENSTEIN U, HEYMAN P. Tula virus infection associated with fever and exanthema after a wild rodent bite. Eur J Clin Microbiol Infect Dis 2002; 21: 304-306.
101. SANTORINI L, COLOMBINI P, CRISTINI F, et al. Inappropriate footwear and rat-bite fever in an international traveler. J Travel Med 2002 ; 9 : 275-276.
102. CLEMENT J, FRANS J, VAN RANST M. Human Tula virus infection or rat-bite fever? Eur J Microbiol Infect Dis 2003; 25: 332-333. Epub DOI 10.1007/s10096-003-0921-7. Published online: 8/5/2003.
103. SCHULTZE D, LUNDKVIST A, HEYMAN P. Rat-bite fever? Eur J Microbiol Infect Dis 2003 ; 25 : 334-335. Epub DOI 10.1007/s10096-003-0922-6. Published online: 8/5/2003.
http://www.ikmi.ch/Publikationen/Staff/2003_rat-bite_fever.htm
104. JACOBSON R. Quirky bugs ... LabLink Newsletter – Topic Microbiology. Michigan Department of Community Health (MDCH) – Bureau of Laboratories. Spring 2001; 5 (4): 6-7.
http://www.michigan.gov/mdch/0,1607,7-132-2945_5103_26829-78161--,00.html
105. LABORATORY ANIMAL RESOURCE CENTER (LARC). Occupational health and safety in the care and use of research animals – Occupational health and safety information for staff with substantial contact with mice, rats, hamsters and other rodents. Occupational Health & Safety – University of California San Francisco (UCSF), 2000.
http://www.iacuc.ucsf.edu/Safe/OHSpdf.pdf
106. OREGON STATE UNIVERSITY RESEARCH OFFICE. Animal handler occupational health and safety program. Species specific guide. Care and use of rats and mice. http://oregonstate.edu/research/osprc/rc/animal/rats.html
107. MATHIASEN T, RIX M. Rottebid – spædbarn bidt af rotte (Rat-bite - An infant bitten by a rat). (Deens) Ugeskr Laeger 1993; 155 (19): 1475-1476.

Tabel 1: Kenmerken van verschillende vormen van bijtwondes veroorzaakt door zoogdieren


Rat - Hond - Kat - Mens

Tabel 2: Vergelijking tussen de 2 verschillende vormen van rattenbeetkoorts